Het armoederisico blijft ten opzichte van 2018 gelijk. Dit blijkt uit cijfers welk zijn gepubliceerd door het CBS. In 2018 had 7,9 procent van de Nederlanders een inkomen onder de armoedegrens. Sinds de economische crisis is dit percentage niet verder gestegen. Dit heeft het CBS gemeld in het rapport over Armoede en sociale uitsluiting van 2019.
Van de bijna 7,4 miljoen huishoudens in 2018 hadden er 584 duizend een inkomen onder de lage-inkomensgrens, waarvan 232 duizend al ten minste vier jaar achtereen In 2018 lag de grens voor een alleenstaande op netto 1 060 euro per maand. Voor een paar was dat 1 460 euro, en met twee minderjarige kinderen 2 000 euro.
Het Centraal Planbureau, dat op verzoek van het CBS een onderzoek heeft gedaan, verwacht dat het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens in 2019 daalt tot 7,4 procent en in 2020 tot 6,6 procent.
Een groot deel van de huishoudens die rondkomen van sociale voorzieningen, hadden in 2018 een laag inkomen. Bijna de helft van deze huishoudens heeft in ieder geval vier jaar een laag inkomen gehad. Ook onder ontvangers van een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering lag het aandeel huishoudens met een laag inkomen ruim boven het gemiddelde.
Van huishoudens die geen gebruik maakte van de sociale voorzieningen had in 2018 slechts 2,0 procent een laag inkomen. Het risico om langdurig een laag inkomen te hebben was ook slechts 0,4 procent. Bij zelfstandigen moest een tiende rondkomen van een laag inkomen, waarvan 2,0 procent langdurig moest ronkomen van een laag inkomen. Deze huishoudens worden ook wel “risicohuishoudens” genoemd. Het gaat dan om zelfstandigen die weinig winst maken of met verlies te maken hebben.
Huishoudens waarvan de hoofdkostwinner een niet- westerse afkomst heeft lopen risico op armoede. Een kwart van deze huishoudens had in 2018 een laag inkomen. Van huishoudens met een Nederlandse hoofdkostwinner had ruim 5,0 procent een laag inkomen. Bij niet-westerse huishoudens houdt het lage inkomen vaak langdurig aan in tegenstelling tot huishoudens met een westerse achtergrond.
Van de vier grootste groepen in Nederland met een niet-westerse migratieachtergrond had de Marokkaanse groep met bijna 27 procent het vaakst een laag inkomen, en de Surinaamse het minst vaak (16 procent). Dit hangt samen met een relatief hoge arbeidsdeelname onder personen met een Surinaamse migratieachtergrond.
Tot de vluchtelingengroepen rekent het CBS personen met een Afghaanse, Irakese, Iraanse, Somalische, Syrische en Eritrese achtergrond. Bij huishoudens met een hoofdkostwinner van Syrische of Eritrese komaf was het armoederisico met respectievelijk 70 en 64 procent het hoogst. Rond de 9 op de 10 huishoudens met een Eritrese, Syrische of Somalische achtergrond die een laag inkomen hebben, ontvingen bijstand. Van de Afghaanse, Irakese en Iraanse huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens was rond de 70 procent afhankelijk van een bijstandsuitkering.
Dat ondanks het economisch herstel het armoederisico in Nederland al drie jaar niet verandert, komt deels door de eerdere toestroom van vluchtelingen die met eenmaal een verblijfsvergunning veelal in de bijstand belandden.
Bron: foto: Unsplash, Bron: CBS.nl© Copyright 2014 - 2024 Riskworld | Alle rechten voorbehouden | Privacy en veiligheid | Cookies | Disclaimer | Sitemap