Om de verzekerbaarheid te verhogen, worden er door veel huishoudens en gemeenschappen preventiemaatregelen genomen. Zo worden brandwerende materialen toegepast, veiligheidszones om huizen en dorpen aangelegd en bestaan er certificaten voor het bijhouden van de vegetatie in de omgeving. Desalniettemin wijzen verzekeraars op groeiende risico’s die deze preventiemaatregelen tenietdoen: langere bosbrandseizoenen door klimaatverandering, slecht bosbeheer en boomsterfte door keverplagen leiden ertoe dat door de omstandigheden de kans op enorm grote en hevige bosbranden groter is geworden. Doordat er in veel gebieden veel dood hout is en bomen vaak verzwakt zijn, is er veel brandstof voor grote branden. Deze branden kunnen zo heet worden dat vuur niet alleen over de grond verspreid wordt, maar ook door krachtige winden (onder andere ‘firenado’s’). Daardoor zijn veel preventiemaatregelen maar beperkt qua effectiviteit.
Het CDI rapporteerde in 2018 al over jaarlijkse premiestijgingen van 500%. Daarom heeft het CDI de premiestelling sterk gereguleerd: er worden eisen gesteld aan de variabelen waar een verzekeraar rekening mee moet houden in de premiestelling (inclusief kortingen die gegeven zouden moeten worden voor preventiemaatregelen). Daarbij wordt er wel rekening gehouden met een risico-opslag in de premie voor catastrofescenario’s, maar een kritiekpunt vanuit de verzekeringsindustrie is dat door de beperkte data van individuele verzekeraars het nodig is de kosten van herverzekering (als betere verwachtte waarde van het risico dan de eigen data) mee te kunnen nemen in de premie.
Wettelijk is namelijk vastgelegd dat er uitsluitend naar de eigen experience data gekeken mag worden, omdat er anders winstmarges van herverzekeraars worden doorgerekend. Verzekeraars betogen dat die herverzekeringspremies met name belangrijk zijn om een goede verwachte waarde te bepalen. Dat mag nu wettelijk niet. Daarnaast vinden verzekeraars het lastig om kortingen te formuleren voor preventiemaatregelen wanneer premies toch al niet toereikend zijn. Volgens het CDI bestaat er geen bewijs dat de verzekerbaarheid zou verbeteren als er in plaats van de verzekeraar-specifieke ervaringscijfers (nu voorgeschreven onderdeel voor de premietoets door het CDI) gebruik kan worden gemaakt van herverzekeringskosten.
Een tweede manier om onverzekerbaarheid te voorkomen is oprichten van een vangnetverzekeraar. Californië heeft daarvoor het zogenaamde ‘FAIR plan’ geïntroduceerd. Hierdoor kan iedereen zich verzekeren, maar er moet wel worden aangetoond dat een reguliere verzekering afsluiten niet mogelijk was. De voorwaarden zijn echter sterk versoberd (uitsluitend een basis opstaldekking) om de betaalbaarheid te kunnen garanderen. De toegang tot FAIR plan wordt door de groeiende onverzekerbaarheid de komende jaren versoepeld.
Bosbeheerbeleid
Daar waar men in Zuid-Europa reeds veel ervaring heeft met bosbranden is dat in Noord-Europa een relatief nieuw fenomeen. Dat het maken van bosbeheerbeleid voor een aantal Noord-Europese landen lastig kan zijn, ziet men ook buiten Europa. In Californië en Australië wordt steeds meer actie ondernomen om brandbare materialen weg te halen uit gebieden die in overheidsbezit zijn – bijvoorbeeld in Australië door preventief afbranden. Voor private landgoederen is het aanzienlijk lastiger om beleid te maken. Landen als Duitsland kenmerken zich door grootschalig privaat bosbezit, ongeveer 80% van de bosgebieden is in private handen. Brandrisico neemt daar toe door het op grote schaal afsterven van Duitse bossen (“Waltsterben”) als gevolg van de uitdijende populatie schorskevers. Beleid hiertegen kan niet of nauwelijks op nationaal niveau gecoördineerd worden: voor de bosbouwindustrie is slechts een beperkt aantal soorten bomen interessant vanwege de snelle houtgroei. Helaas zijn juist deze bomen voor de kevers aantrekkelijk. Uit deze casus blijkt dat op termijn in landen als Duitsland vergelijkbare problemen kunnen optreden als in Californië: onvoldoende gecoördineerd bosbeheer, verzwakte bomen én een opwarmend klimaat met steeds langere droogteperioden. Ook in dichter beboste landen als Zweden zien we vergelijkbare structuren: slechts 25% van het bosoppervlak is in overheidshanden en slechts 15% van het bosoppervlak (58% van het totale land) bestaat uit soortenrijk loofbos. De problemen rondom afstervend bos zoals in Duitsland zijn daar echter nog minder zichtbaar: met name de droogte in 2018-2020 heeft kevers in Duitsland meer ruimte geboden dan tot op heden in Zweden.
Doordat de EU de komende jaren inzet op het uitbreiden van bosgronden loopt men het risico dat het bosbrandrisico ook zal toenemen. Daarom is het verbeteren van bosmanagement voor Noord-Europese landen cruciaal om verzekerbaarheid van opstallen in bosrijk gebied op de lange termijn te kunnen garanderen.
Leren van Californië
Het CDI beschrijft voor Californië een modelaanpak voor het inventariseren van risicogebieden en effectiviteit van preventiemaatregelen. Deze aanpak is nu al relevant voor Midden- en Zuid-Europa. Op termijn zijn deze modellen ook belangrijk voor Noord-Europese landen. Omdat veel verzekeraars geen ervaring hebben met bosbrandrisico’s, ontstaat de vraag naar het ontwikkelen van een standaardmodel. Zo heeft het CDI voorgesteld om een Wildfire Exposure Manual te maken voor verzekeraars op basis van marktdata. Deze manual kan vervolgens door verzekeraars worden gebruikt voor premiestellingdoeleinden. Een vergelijkbare rol zou EIOPA in Europa kunnen spelen met het ontwikkelen van een standaardmodel voor bosbrandrisico’s. Maar daarin heeft men nog niet dé perfecte oplossing gevonden: verzekeren blijft in risicogebieden lastig en zal allicht nog lastiger gaan worden. Een vangnetverzekeraar voor opstalverzekeringen zou daardoor op termijn ook in Europa belangrijk kunnen gaan worden.
Klik hier om het originele artikel te lezen.