In totaal simuleren we 100 maal 50.000 lifecycle strategieën en consumptiepaden. Aan de hand van deze lifecycle strategieën bepalen we de gemiddelde optimale lifecycle strategie. Zie Figuur 1. Merk op dat er binnen dit model ook geld geleend kan worden en risicovrij gespaard kan worden. In de praktijk is geld lenen om ermee te beleggen (meestal) niet mogelijk.
Data
We gebruiken zes Amerikaanse en één Nederlandse lifecyclestrategie in ons onderzoek. De reden dat we maar één Nederlandse lifecycle- strategie gebruiken is dat Nederlandse lifecycle data met doorbeleggen erg schaars zijn. Amerikaanse data zijn aanzienlijk gemakkelijker verkrijgbaar.
Op basis van de Amerikaanse lifecycle data maken we een gemiddelde lifecyclestrategie. Wanneer we deze strategie naast de optimale lifecycle strategie zoals in Figuur 1 leggen, vallen er verschillende dingen op. Naast het feit dat er (zoals eerder vermeld) geen geld geleend kan worden, zien we een groot verschil tussen de optimale obligatieportefeuille en de obligatieportefeuille zoals we deze op de (Amerikaanse) markt zien. Zie Figuur 2. Deze figuur geeft het absolute verschil weer tussen de fractie van het vermogen van de optimale en gemiddelde Amerikaanse lifecyclestrategie. Het verschil tussen deze twee portefeuilles is het grootste vlak voor de pensioendatum: 70% van het vermogen dat in het optimale scenario in obligaties geïnvesteerd zou moeten worden, wordt in werkelijkheid ergens anders in geïnvesteerd. Merk op dat de hoeveelheid geld die geïnvesteerd wordt in deze periode ook het grootst is.
Resultaten
Figuur 3 geeft de resultaten van de welvaartsanalyse weer. Het welvaartsverlies is uitgedrukt in de procentuele afname van de certainty equivalent4. Dit figuur is op basis van de gemiddelde Amerikaanse lifecyclestrategie. Wat opvalt is dat het verlies van het suboptimaal afdekken van het renterisico (namelijk op basis van de Amerikaanse lifecyclestrategie) voor de duur van één jaar als functie van de leeftijd een paraboolvorm aanneemt. De verliezen zijn het grootst in de jaren vlak voor de pensioendatum (68). De resultaten op basis van de Nederlandse lifecyclestrategie zijn vergelijkbaar. Dit maakt het aannemelijk dat ook op de Nederlandse markt het suboptimaal afdekken van het renterisico de grootste welvaartseffecten heeft in de jaren rondom de pensioendatum. Merk op dat de getoonde verliezen het gevolg zijn van een suboptimale afdekking van renterisico voor de duur van één jaar. Wanneer dit meerdere jaren opeenvolgend gedaan zou worden, zijn de welvaartsverliezen op te tellen.
Analyse
Wanneer we Figuur 2 en Figuur 3 naast elkaar leggen, valt het op dat de grafieken dezelfde vorm hebben. Dit maakt het aannemelijk dat de getoonde welvaartsverliezen (grotendeels) het gevolg zijn van de mate waarin de theoretisch optimale obligatieportefeuille afwijkt van de obligatieportefeuille zoals deze op de markt voorkomt. Dit maakt het waarschijnlijk dat passender investeren in obligaties (betere koppeling tussen de duration van de obligatieportefeuille en de pensioenverplichtingen) deze welvaartsverliezen verkleint.
We merken op dat de getoonde vorm van de welvaartsverliezen blijft gelijk na uitvoering van een gevoeligheidsanalyse door middel van een wijziging van de gebruikte parameters.
Conclusie
De paraboolvorm van de welvaartsverliezen toont aan dat het afdekken van renterisico binnen een lifecyclestrategie relatief het meest van belang is gedurende de 10-20 jaar voor de pensioendatum. In combinatie met de getoonde verschillen tussen de optimale en suboptimale obligatieportefeuille lijkt dit resultaat erop te duiden dat er, zeker in de genoemde periode, meer welvaart behaald kan worden wanneer er meer in obligaties met een beter passende duration wordt belegd. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of de resultaten ook standhouden wanneer er van de versimpelde aannames van dit onderzoek wordt afgezien. Het vermoeden is dat de hoogte van de welvaartsverliezen verandert, maar dat de getoonde paraboolvorm standhoudt.
Bron: (foto) Unsplash